Samenwonen

Hieronder mijn tweede column dat geplaatst is in het nieuwsblaadje van de diagnosewerkgroep CIAP/MGUS pnp
(december 2021, nummer 37)

Mijn vriend komt bij mij wonen. Na drie jaar latten gaan we de grote stap zetten en trekt hij bij mij in. Langzaamaan verandert mijn huis. Platen, boeken en kleren worden alvast op zolder gezet. Opeens verschijnen zijn sokken in de wasmand, mijn bed wordt ons bed, samen staan we te koken, nieuwe patronen ontwikkelen zich. De nieuwe logeerkamer wordt onder handen genomen met een lik verf met als doel de huidige logeerkamer om te toveren tot mancave. Kortom langzaam neemt hij een steeds groter plekje in mijn leven in.

Samenwonen betekent voor ons ook onze eigen ruimte behouden, opdat we allebei ook ons eigen plekje hebben om even tot onszelf te komen, even alleen te zijn. Een soort latten in ons eigen huis zou je kunnen stellen.
We zijn een heerlijk stel samen. Lekker rustig en bedaard (hij) en energiek en druk (ik), we houden elkaar in balans.

Wie er drie jaar geleden ook al zomaar bij mij introk was meneer (of mevrouw zo je wilt) Ciap. Meneer Ciap kwam zeker niet zo gewenst als mijn vriend nu. Hij kwam zonder toestemming binnen sluipen en weigerde halsstarrig weer te vertrekken. Een soort kraker zou je hem ook kunnen noemen.
En wat ik ook probeer, weg gaat hij niet. Medicatie, meditatie, bidden, geloven, hopen, wensen, alles geprobeerd, maar hij blijft hier hokken. Heeft het prima naar zijn zin deze meneer met al zijn aandacht vragen, dag en nacht, altijd is hij aanwezig.

Oké, een ongenode gast is op zich niet zo erg. Je zet een extra bord op tafel en het kan zowaar nog gezellig worden ook. Maar meneer Ciap wil alleen maar negatieve aandacht. Dove voeten, brandende benen, stijve handen én hij kost vooral extreem veel energie. Ik word zo ontzettend moe van hem. Altijd weer die aandacht vragen, zo blijft er weinig over voor vriendlief. Hij slurpt me leeg deze meneer. En hoe ik ook paai en lok, weg gaat ie niet. “Eeuwig verbonden aan mij” zegt hij brutaal.

Dus mijn vriend moet het er maar mee doen. We wonen hier met z’n vijven; meneer Ciap, vriend, de 2 poezen en ikzelf. Maar waar de poezen soms lekker buiten liggen te snoezen en vriendlief straks in zijn eigen mancave kan spelen, kan ik niet loskomen van meneer Ciap. Hij gaat niet mee buiten zonnen en gaat ook niet naar de mancave. Ik verdenk mijn schattebout ervan een bord ‘verboden voor meneer Ciap’ te hebben opgehangen, want hij heeft er nooit last van.

En deze ongewenste gast zit naast mij op de bank. Net zo uitgeput als ik. Goeie gesprekken kan ik wel met hem voeren van ‘doe niet zo’n pijn, laat me toch met rust, ga weg’.  En hij praat rustig terug. Hij zegt dat “hij het erg fijn vindt hier in huis, dat hij zo ontzettend gelukkig is zo dicht bij mij, dat hij enorm aan mij gehecht is, dat hij heel veel van me houdt”. En ja, wat kan ik daar nou weer tegen zeggen, het heeft dan ook wel weer iets vertederends.

Maar soms zou ik wel even alleen willen zijn. Zonder vriendje dat tegen mij aanhangt, zonder poezen op mijn schoot en vooral zonder meneer Ciap in mijn lijf. Maar als hij dan weer huilend voor me staat, zwicht ik toch weer. “Nou kom jij dan ook maar weer hier”.

Dus het is soms erg druk op mijn bank met z’n vijven. Wel gezellig ook. Lekker Netflix aan en een kalm avondje strekt zich voor ons uit. Poesjes, vriend en meneer Ciap doen hun oogjes dicht en één voor één vallen ze in slaap. En ik… ik geniet dan van de stilte en van het leven in zijn geheel. En vooral van al deze liefde om mij heen.

En zo tevreden liggend op de bank bedenk ik me dat ik een nieuw naamplaatje voor op de voordeur moet laten maken.
Want hoe ik het ook wend of keer, niemand gaat ooit meer vertrekken uit dit huis.

 

Door Nicole Weddepohl
www.ciapcolumns.nl